Werkwoorden niveau 2

(c) Cito-oefenen.nl

Vul de juiste werkwoordsvormen in.
Voor persoonsvormen geldt: kies bij twijfel over tt (tegenwoordige tijd) of vt (verleden tijd) voor de tt.


1. Er wordt een beloning van 1 000 euro (uitloven) .

2. Dat (snijden) geen hout.

3. (zenden) je zus elke week een brief aan haar oma?

4. Zet de (uitpakken) spullen maar op tafel.

5. De (roven) juwelen werden twee jaar later teruggevonden.

6. De arts (hechten) de wond nadat hij hem verzorgd had..

7. Het zien hangen van de (slachten) kippen was niet prettig.

8. Het (lijken) me toen al niet zo'n slim idee.

9. Waarom (bonzen) je net zo hard op de deur?

10. Ze vertrokken (huppelen) .